Steeds vaker kom ik op afscheidsrecepties. En nog vaker verzin ik smoesjes om er niet heen te hoeven. Vooral het afscheid van aanstaande pensionado’s dringt zich op in mijn agenda en mijn leven. Misschien is het de vergrijzing binnen mijn organisatie en werkkring. Misschien hangt het samen met mijn eigen leeftijd.
Een naderend afscheid is als een zachte zeurende pijn in mijn buik. ‘Hoe moet het straks als wij zoveel ervaring moeten missen?,’ is de rationele formulering van die pijn. Afscheid is helemaal niet ‘mijn ding’. Niet vanwege het wachten in de lange rij handjesgevende en zoenende genodigden, het laatste ongemakkelijk gesprek als je aan de beurt bent, de gestolde glimlach op het gezicht van de afscheidnemende, de kadotafel met zoveel plichtmatig aangekochte drank, boeken en boeketten. Het ergste is het moment als je bent geweest, handjes hebt geschud en hebt gezoend, je kado hebt overhandigd en snakt naar een glas wijn, eindelijk verlost van al dat wachten. Het voelt als verlossing en als verraad tegelijkertijd. Alsof je blij bent dat het afscheid eindelijk achter de rug is.
Ik logeerde bij een Griekse vriendin. Heel gezellig en warm, het was te lang geleden dat wij elkaar hadden gezien. Sta ik de volgende ochtend de logeerkamer op te ruimen, kijk ik ineens in haar donkere donderblik. ‘Laat alles liggen!’, zei ze. Ik stamelde nog luchtig iets over ‘helpen’ en over ‘dan is dat maar gedaan’. Daar was dus geen sprake van! Ze zou de logeerkamer later opruimen, morgen misschien. Ik ging weg. Dat was erg genoeg. Als ze alles meteen zou opruimen, dan zou het lijken alsof ze blij was dat ik ging. Zo van: wegwezen, opgeruimd staat netjes. Hoe gastvrij is dat?
De collega die vertrekt zegt dat je altijd mag bellen als er iets is, als je nog een vraag hebt. De overdracht geeft plaatsgevonden, het bureau is opgeruimd, het archief verblijd met verse aanvoer en de permanente afwezigheidsmelder staat aan. De grootste leugen op afscheidsrecepties is de belofte ‘wij zien elkaar wel weer’ of ‘tot snel!’ Het gebeurt zelden, in elk geval veel minder vaak dan je jezelf had voorgenomen. De waan van de dag, andere verplichtingen, het leven gaat door, van de ander en van jou. Je denkt: laat ik eens bellen, je stuurt een app-je, luncht een keer, ‘ja, dat moeten wij vaker doen.’ Het komt er met verloop van tijd niet meer van. Op een bepaald moment moet je accepteren dat mensen wel in je hart, maar niet in je leven blijven.
Mijn vriendin liep nog met mij mee naar de bushalte. Wij waren nog lang niet klaar met onze gesprekken. Ergens in de verte draaide de bus de straat in, waar onze halte zich bevond. Nog een omhelzing, een grap, een traan, wij houden contact, afscheid. Maar de bus reed door, langs onze halte. Stonden wij daar. Stil. Leeg. Wat kun je nog zeggen als je al afscheid hebt genomen?