Objectiviteit en rationaliteit worden gezien als basiscompetenties voor ambtenaren en vormen het fundament van onafhankelijke advisering. Feiten en adviezen worden vervolgens bestuurlijk en politiek gewogen om tot keuzes en besluiten te komen. Als het wantrouwen ten aanzien van feiten groeit, staat ook onafhankelijke advisering onder druk. Maar ook meningen en oordelen zijn niet vrij van toetsing en weging en moeten hun waarheidsgehalte bewijzen.
Tijdens een sollicitatiegesprek als griffier kreeg ik de vraag of ik er problemen mee zou hebben om voor bepaalde politieke partijen in de raad te werken. ‘Kunt u een voorbeeld geven?’, vroeg ik. Zou ik het bijvoorbeeld moeilijk vinden om een fractie te helpen om een initiatiefvoorstel te schrijven over de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt met als uitgangspunten dat vrouwen ‘uiteraard’ thuis voor de kinderen horen te zorgen. ‘Hypothetisch dan,’ zei de vraagsteller. Wij lachten wat. Ja, hoor, zo’n initiatiefvoorstel, ik zou helpen. Blijmoedig en oprecht gaf ik het antwoord dat iedereen alles mag vinden wat hij wil. Ik zou binnen de grenzen van mijn professionaliteit zorgen voor de beste ondersteuning, onderbouwing en het beste advies voor iedereen. Ik dacht, maar zei het niet, er is wel een grens, waar die precies ligt ervaar je in de praktijk. Behoudens sterke opvattingen over democratie, transparantie en integriteit vond ik de rest betrekkelijk. Het was de verantwoordelijkheid van de indiener, niet mijn zaak. Ik waande mij de advocaat, die vindt dat elke verdachte, wie dan ook, de beste verdediging verdient. De basis van professionaliteit is onafhankelijkheid, objectiviteit en rationaliteit.
Op weg naar huis hield de vraag mij toch bezig. Bevrijdend vond ik het om niet overal een mening over te moeten hebben. Althans zo heb ik mijn vertrek uit de lokale politiek ervaren. Toen ik geen raadslid meer was, vroeg niemand meer wat ik van het niveau van de welzijnsvoorzieningen vond, van het verkeerscirculatieplan of van de tarieven van de bibliotheek. En dat waren nog onderwerpen waar ik best een mening over had, vanuit persoonlijke belangstelling of omdat ik er als woordvoerder bijvoorbeeld iets meer vanaf wist.
En al die andere onderwerpen: tientallen waren het en steeds kwam er iets nieuws bij. Inwoners (al dan niet georganiseerd) en media (al dan niet off the record) wilden weten wat ik er nu eigenlijk van vond. Help! Ik kon toch niet zeggen dat ik geen of, nog erger, een genuanceerde mening had. En nu, als griffier, kon ik iedereen even goed helpen, alles aanreiken, wat ze ermee deden, ze gingen hun gang maar. En dat van het vrouwen-initiatiefvoorstel? Dat zou er toch niet komen, toch? Is er serieus iemand die dat vindt?
Heldhaftig
In mijn lange griffiersloopbaan, zeg ik eerlijk, ben ik nooit door inhoudelijke onderwerpen tegen de grens van mijn geweten aangelopen. De ondersteuningsvragen van raadsleden, ja, ik vond er misschien wat van: of ze relevant waren, de juiste vragen stelden en daarbij de passende oplossingen bedachten. Twijfels had ik soms bij de manier van presenteren, de uitwerking, het taalgebruik en de navolgbaarheid. Maar een initiatiefvoorstel in de trant van vrouwen-horen- thuis-bij-de-kinderen kwam nooit langs. Mijn geweten werd nooit aangesproken, waar de grens van mijn professionaliteit lag en hoe heldhaftig ik dan zou zijn, ik heb het niet meegemaakt. Gelukkig of jammer, dat laat ik in het midden.
Wat wel steeds vaker gebeurde was de groeiende argwaan, het wantrouwen, zeg maar gerust het cynisme ten opzichte van feiten. Daar had niemand mij op bevraagd, hoe ik om zou gaan met het onvoorstelbare. Feiten zijn feiten, die kon ik aanreiken zodat een ander zijn voorstel of plan ermee kon onderbouwen. Ik kon mij niet voorstellen dat daar discussie over zou kunnen zijn. Maar toch gebeurde het in toenemende mate, zowel bij raadsleden, maar nog meer bij inwoners en de pers. Het idee dat er voor elk onderzoek vast wel een ander onderzoek uit te voeren zou zijn waar de tegenovergestelde conclusie uit zou blijken. Dat er a priori vraagtekens waren bij de onderzoeksmethode, de onderzoekers, de vraagstelling, de conclusies, kortom eigenlijk alles. En de nieuwste variant werd onlangs ingeleid met de zin: ‘Dat kunt u wel zeggen…’. Of sterker nog: ‘Dat zal zo wel zijn, maar…’.
Feiten, objectiviteit, als ambtenaar heb je daar houvast aan, zijn zelfs jouw rots in de branding. Als de basis van jouw professionaliteit onafhankelijkheid, objectiviteit en rationaliteit is, maar feiten niet meer voor zich spreken, dan wordt het wel heel complex. Hoe je feiten beoordeelt en weegt, het is wederom de verantwoordelijkheid van de indiener, niet mijn zaak. Maar als je de ander moet overtuigen van de authenticiteit en juistheid van feiten, ben je dan partij geworden in een dispuut waar je als ambtenaar niet thuishoort?
Verwijt
Toegegeven: het gaat niet alleen om feiten in het leven. Indrukken, gedachten, overtuigingen en gevoelens, alles weegt mee bij het bepalen van een politiek of maatschappelijk standpunt en het formuleren van een visie. In een gesprek, een functioneringsgesprek nota bene, stelde een raadslid dat ik ‘vier handen op een buik’ was met het college van B&W. Niet dat een griffier per se op voet van oorlog moet leven met het college, maar ‘vier handen op een buik’ zegt iets over onafhankelijkheid. Daar had de persoon in kwestie kennelijk twijfels over. Geen fijne opmerking dus. Ik wilde weten hoe dat beeld was ontstaan om dat te weerleggen, dus vroeg ik om een voorbeeld. Nee, dat had de vraagsteller niet: ‘het is meer een gevoel’. Ik vroeg nog of hij kon aangeven waar dat gevoel vandaan kwam, hoe hij er dus op kwam. Het antwoord bleef hij schuldig. Ik moest het maar zien als een ‘signaal’. Het verwijt en daarmee de twijfel bleven hangen, ik kon er niets mee, ik kon het niet uitleggen, ik kon mij niet verdedigen.
Het is te gemakkelijk om iets ‘een gevoel’ te noemen en het daarmee vrij te stellen van elke vorm van toelichting, onderbouwing of verklaring. Factfree politics, een trend tegenwoordig, lijkt synoniem te worden voor ‘ik zeg maar wat’ en ‘als ik dat vind mag ik het toch wel zeggen?’ Je bent als professional, als ambtenaar, met je objectiviteit en je onafhankelijkheid, weerloos.
Toch is er wel degelijk een onderscheid tussen een feit en een mening en ook een mening moet worden benoemd, uitgelegd en in een context geplaatst. Er is ook een verschil tussen een feit en een waardeoordeel. Daarvoor geldt hetzelfde: toelichten, onderbouwen, inkleuren. Als je het oordeel voor jezelf houdt, als het ware alleen maar denkt, dan is het waar voor jou. Maar als je het inbrengt of poneert, dan moet het ook kunnen worden getoetst: is het waar of niet waar voor iedereen? Ook persoonlijke en morele oordelen zijn niet vrijblijvend en moeten at the end kunnen worden getoetst om betekenis te krijgen bij het afwegen en kiezen.