Op de brede vensterbank een schaal, Marokkaans aardewerk, ongetwijfeld handbeschilderd, groene rand met gele blaadjes, in het midden een caleidoscopische groen-rood-blauwe bloem. Wereldwinkel, dacht zij, daar komt deze vandaan. Zoals de Mexicaanse vaas met geometrisch bruin-wit motief, die op de licht eiken laminaatvloer stond. De verse zonnebloemen stonden fier in de vaas. Met een half oor ving zij flarden op van een gesprek. “De bedoeling, heb ik gedaan, weet zeker.” Zij zat op de beige bank, wreef met haar wijsvinger langs de stroeve naad van het leer en keek om zich heen. Nooit eerder was zij in de praktijk van een relatietherapeut, maar zo had zij zich deze voorgesteld: licht, verantwoord, leeg.
Ze waren samen hiernaartoe gewandeld, straks zouden ze weer samen vertrekken. Ze zouden elkaar onderweg misschien vragen of er thuis nog melk of brood nodig is, “hebben wij alles?” Dat zou apart klinken na deze sessie.
De therapeut had zich voorgesteld als Hugo. Hij had een en ander toegelicht over het vergoeden van de sessies door de zorgverzekeraar en over facturering. Hij had toegelicht hoe hij te werk ging, dat alles hier eerlijk kon worden gezegd en dat het aan hen beiden was om er iets van te maken. Hij was er om te helpen, niet om te sturen. Er was geen gewenste oplossing, alles lag open. Zij knikte dat het duidelijk was. Hij wilde kwijt dat hij alles zou doen voor een goed resultaat. Zij voelde de zwaarte van zijn verwachting op haar schouders.
Hugo wilde om te beginnen kennismaken. Opener kon die uitnodiging niet zijn, wat wil je vertellen, moet het relevant zijn, of chronologisch, een statement of een inkleuring. Alles mag, had Hugo gezegd, het is aan jou. Hij begon. Over zijn jeugd, zijn vader, over zijn prestaties op school en over zijn werk waar hij de jongste manager ooit was, over de ontmoeting met haar, het verlangen naar haar, over samen oud worden. Zij vertelde over haar overleden moeder, over haar passie voor lezen en reizen, over haar verlangen naar de zee en de onrust in haar ziel. Hugo schreef vellen vol in een cahier. Zo nu en dan humde hij “mmm…” of “hmmm…” als aanmoediging om verder te gaan.
Hij zou er alles aan doen om haar gelukkig te maken, zei hij. “Liefste, zeg maar wat je nodig hebt!” Zij vertelde dat de relatie niet tot bloei kwam, dat ze al jaren dezelfde gesprekken voerden met dezelfde conclusies, als ze elkaar al iets te vertellen hadden, dat ze stilstonden, dat ze elkaar niet verder brachten, dat dit voor haar niet meer genoeg was. “Wat kan ik doen?” vroeg hij, “Zeg het gewoon en ik doe het!” Het was niet de eerste keer dat dit gesprek plaatsvond. Vermoeid ging zij haar deel van de dialoog herhalen: “Daar gaat het toch niet om? Ik ga toch niet vertellen wat jij moet doen? Dit gesprek hebben wij eerder gevoerd…” Hij herhaalde zijn deel: “Maar hoe moet ik nou weten wat jij nodig hebt als je het niet vertelt? Vertel het nog een keer dan!” Toen zei Hugo, dat het voor deze eerste sessie goed was zo. De volgende keer gingen ze verder.
Ze liepen naar de auto, niet hand-in-hand zoals vroeger, en vertrokken zwijgend naar huis. Het was een schitterende, zonnige dag, alles was zo mooi groen. Zij voelde zich zwaar en moedeloos. Van alles wat zij had gezegd was niets, echt niet één woord, tot hem doorgedrongen. “Ik wil wel,” zei hij met zijn blik op de weg, “maar ik weet niet hoe …” Zij kon niets verzinnen dat zij niet eerder had gezegd. Zij herhaalde: “Ik ook niet…”