Vanaf mijn Grieks vakantiestrand kijk ik uit op een paar eilanden. Ze zijn klein, een paar rotsen met lage struiken. Sommige zijn iets groter, met wat olijfbomen, vijgenbomen, allemaal onbewoond. Vaar je er langs, dan ruik je oregano en tijm. Tussen het grijs van de rotsen en het groen van de struiken zie je soms stenen liggen, van een vesting, een tempel of een antiek graf.
Op een rots staat: ‘Handen af van het eiland!’ Buitenlandse media doen lacherig over eilanden als onderpand voor de Europese leningen aan het land. Hier kunnen ze er niet om lachen.
In het café raak ik aan de praat met iemand. Hij blijkt raadslid te zijn. Als ik vertel dat ik voor raadsleden in Nederland werk, hebben wij meteen een band. Wij drinken geen koffie meer, maar gaan over op ouzo. Ik ben benieuwd naar de spreuk op de rotsen. Dat heeft niets met de actualiteit te maken, vertelt hij. In de jaren negentig was de regering van plan om wat eilanden te verkopen. Wij hebben ons ertegen verzet. Die eilanden zijn van ons. Voor Athene zijn het vlekjes op een kaart. Maar ze zijn waardevol. Vanwege de oudheden. Bijna alles in deze streek heeft een geschiedenis van wel twintig of dertig eeuwen. Je denkt toch niet dat wij een of andere investeerder hier zouden toelaten om een ressort te bouwen. Wij hebben er dus fazanten, kwartels en hazen losgelaten. Het is nu een natuurgebied. Wij moeten alleen zorgen dat de jagers er ook niet komen. Handen af dus, verboden te jagen!
Zijn jouw raadsleden, wil hij weten, ook zo betrokken bij de geschiedenis van hun streek? Houden ze van hun dorp? Dorpen zijn bij jullie veel rijker, dus nog waardevoller om voor te vechten. Ja hoor, verzeker ik hem. Mijn raadsleden zijn ook heel betrokken. Iets zakelijker, dat wel, maar ze houden ook van hun dorp.