Dat deze dag zou komen was onvermijdelijk. Ze wist het. Ze had er ergens wel rekening mee gehouden. Je begint eraan en dan komt het moment dat je hier staat, zo gaat dat. Maar dat moment leek nog zo ver weg. Het was een abstracte datum. Het had nog weken of maanden kunnen duren. Het kwam dichterbij, maar ze had nog alle tijd. Ze heeft het lange tijd niet willen zien. Maar toen was het er. Waarom had ze blij en enthousiast ja gezegd? Uit plichtsbesef misschien. Of omdat ze niet wilde toegeven aan haar angst, de druk van buitenaf en omdat ze mensen niet wilde teleurstellen. Wat had ze er spijt van. Ze voelde zich gevangen in haar beslissing. Ze kwam zo zelfverzekerd en wijs over. Maar van binnen, als ze eens wisten. Had ze nee kunnen zeggen? Ze had nee moeten zeggen. Kon ze nog nee zeggen?
Nee, nu kon ze niet meer terug. Het lag vast. En iedereen om haar heen wilde haar helpen. Ze gingen op haar inpraten. Je kunt het. Je bent er klaar voor. Let vooral op het begin. Let op je houding. Sta recht. Focus. Ze keken haar indringend aan met een blik van oneindig vertrouwen en bewondering. Maar ze voelde zich misselijk van de angst. Ze kon alles aan, hield ze zichzelf voor, maar hier was ze onzeker over. Ze ging twijfelen. Waarom ben ik hier in godsnaam aan begonnen? Ik kan dit niet. Hier ga ik zo’n spijt van krijgen.
Ze sliep er slecht van. Lag de hele nacht te woelen in haar bed. Werd tussen angstige dromen wakker. Tegen de ochtend was ze leeg van de spanning. Wat ga ik aantrekken, vroeg ze zich af in een poging haar gedachten te richten op iets anders dan haar ongemak. Trek die blauwe maar aan, staat zo mooi bij je ogen. Ze voelde de warme hand over haar wang, de lieve aai over haar haar. Het stelde haar niet gerust. Ze spande haar armen aan en ging juist heftiger schudden. “Ik ben bij je”, ze hoorde de woorden, maar voelde ze niet.
Ze stond er. Dit was de plek. Ze keek om haar heen. Ze keek naar haar dunne beentjes en bleke voetjes. Ze omhelsde zichzelf. Het was koud. Kippenvel. Ze voelde zich nog veel te klein om dit te doen. Ze ging bij de rand staan. Focus, hadden ze gezegd. Ze vouwde haar handjes voor zich. Heel braaf, zoals ze het had geleerd. Ze richtte de blik op haar doel. Haalde diep adem. Het ging lukken, zei ze tegen zichzelf. Ze balanceerde een moment tussen angst en moed. Ging op haar tenen staan. Hield haar adem in. Ze dook in het water, gleed moeiteloos door het gat. Toen ze boven kwam scheen het licht in haar ogen. Water en tranen, het maakte niet meer uit. Ze had haar zwemdiploma gehaald. Opgelucht en gelukkig rende ze naar haar moeder toe. “Toppie!” zei zij. “Wat ben ik trots op je, lieve meid! Zo goed gedaan, kanjer! Zie je wel!”
Met natte haren liep ze later naar buiten. Dit doe ik dus nooit meer, dacht ze. Ze was zo blij dat dit achter de rug was dat ze niet hoorde dat haar moeder vrolijk zei: “Leuk, hé! Volgende week beginnen de lessen voor zwemdiploma B!”