Democratische besluitvorming hangt van regels en procedures aan elkaar. Wie er aanwezig moet zijn, wie het woord mag voeren, hoe een ordentelijke stemming plaatsvindt. Alles ligt vast. Daarnaast zijn er de ongeschreven regels, die zelfs belangrijker zijn dan álles wat op papier staat. Deze gaan namelijk over gedrag en houding. Daarmee is wel iets mee aan de hand.
Deze onderwerpen van de ongeschreven regels zijn op hun beurt weer gebaseerd op waarden, zoals respect en rechtvaardigheid. Het lijkt erop dat er steeds minder ongeschreven regels zijn, omdat niet iedereen er hetzelfde over denkt, gezamenlijkheid ontbreekt.
Waarom spreken we via de voorzitter? Omdat het debat zo minder direct en minder persoonlijk wordt. De toon is daardoor minder fel en de boodschap wordt zorgvuldiger verpakt. ‘Waar staat dat?’ Kansloos als je een ongeschreven regel moet gaan uitleggen. Er zijn ook regels over handen schudden aan het begin van een vergadering en niet interrumperen tijdens een maidenspeech. ‘Hè, hoezo dan?’ Omdat het netjes en beschaafd is, dáárom!
Vrijblijvend amenderen
Een tijdje geleden raakte ik in gesprek met een raadslid over het verschijnsel ‘tegenstemmen bij zelf geamendeerde raadsvoorstellen’. Hij begreep echt niet waar ik mij druk om maakte. Het ging om een voorstel in een raadsvergadering. Een bepaalde fractie was tegen het voorstel, zoveel was duidelijk. Je zou verwachten dat er argumenten op tafel zouden komen, dat er geprobeerd zou worden om de anderen te overtuigen. En als er uiteindelijk niemand zou bewegen zou een stemverklaring en de stemming de afsluiter zijn. You win some, you lose some.
Maar de strijd was in dit geval nog niet gestreden. Deze fractie kwam met een amendement om het voorstel te wijzigen. Dat kreeg een meerderheid van de raad achter zich. Vervolgens werd het geamendeerde raadsvoorstel zelf in stemming gebracht – en de fractie stemde tegen. De aanpassing, het eigen wijzigingsvoorstel dus, was niet genoeg. De fractie was tegen en bleef tegen. Vrij vertaald: ‘Ik wil niet, ik doe niet mee, of nou, vooruit, ik doe tóch mee… Oh kijk, ik krijg mijn zin, maar: nu hoeft ’t al niet meer hoor, dus nee, ik doe toch weer niet mee.’ Klinkt kinderachtig en is het ook. Dat dóe je niet!
Het staat geschreven
Er geldt een ongeschreven regel dat je als raadslid bij voorstellen welwillend kijkt of er iets in zit. En dat je argumenten kan opvoeren in een debat om de ‘tegenstander’ te overtuigen. Daarbij moet je zelf ook wel openstaan om te luisteren naar de tegenargumenten, wellicht word je zelf overtuigd. Gemeenteraden vergaderen over plannen, beleid of regels. Er komt een voorstel op de agenda, meestal voorbereid door het college, soms een initiatief of interpellatie uit de raad.
De formele regels zijn opgetekend in de Gemeentewet en lokaal vertaald in bijvoorbeeld een reglement van orde. Hun informele tegenhangers zijn gewoontes, rituelen of afspraken die raadsleden uitvoeren zonder dat iemand het zegt, oplegt of voorschrijft. En het is dus mijn indruk dat er steeds minder ongeschreven regels zijn. Althans regels waar consensus over is. De opvattingen over houding en gedrag lopen almaar verder uiteen. In plaats van te focussen op het spel, schopt men tegen de regels aan.
Minder, minder
Jammer is het en zonde. Ongeschreven regels zijn gebaseerd op respect, verbondenheid, rechtvaardigheid, gelijkheid. Ze zijn de vertaalslag van die waarden naar de dagelijkse omgang. Ongeschreven regels zijn – als het ware – bruggetjes tussen mensen, verbindingen binnen netwerken, ze maken dingen mogelijk, omdat je samen iets wilt bereiken.
Hoe minder van die regels er zijn, hoe minder je gezamenlijk hebt. Democratisch functioneren en besluiten is gelijk aan gezamenlijk verantwoordelijkheid willen dragen. Met de nadruk op ‘willen’.