Als in de verte de kerktoren zichtbaar wordt zijn wij bijna thuis. Zo zullen schippers zich voelen als ze door de golven of de mist het licht van de vuurtoren zien. Onze dagelijkse rit van en naar een vertrouwd adres of de lange terugreis na een vakantie, dit uitzicht markeert het einde daarvan. Met de kinderen op de achterbank is het ritueel bij deze thuiskomst luid en zangerig vragen: “Wie ziet onze kerktoren?” Ze reageren tegenwoordig zonder te kijken: “Ikke!” Toen ze kleiner waren keken ze wel degelijk en jokten vaak, want anders is het geen wedstrijd, als je niet als eerste kunt roepen dat jij het was. “Goed kijken, hé!” Nu weten ze: de vraag komt als de toren zichtbaar. Voorspelbare vraag, voorspelbare reactie.
“Wie ziet onze kerktoren?” riep ik onlangs. Er volgde een plichtmatig, lauw “Ikke!” En vervolgens: “Dat vraag jij altijd, hé?” In de achteruitkijkspiegel zag ik een glimlach.
Was dat minachting? Een blik van niet meer gediend zijn van kinderachtige speelsheid? Een mengeling van afkeuring en desinteresse. Kwetsend hoe dan ook, deze glimlach, een teken van toenemende verwijdering. Hoe kan ik nou duidelijk maken dat het niet gaat om het spelletje, maar om het thuiskomen. Wacht maar, je hebt nog half niet door hoe belangrijk het is om een plek te hebben om naar thuis te komen, een plek waar je kind was. Een warme, eigen plek, helemaal van jou, jouw haven, jouw kamer met de vertrouwde geuren en geluidjes, jouw wanorde. Straks, ja, straks sla je je vleugels uit, gaat de wereld ontdekken, zoekt jouw weg, wordt wie je wilt zijn, maakt de fouten die kennelijk nodig zijn om van te leren. Jouw leven ligt voor je, jouw keuzes. Maar voor nu, hou nog even vast aan dat plekje. Je hebt er niet voor gekozen, het is het huis van jouw ouders, het vanzelfsprekend startpunt van jouw toekomst. Net zoals de rituelen, hou er nog even aan vast. Later zal je tegen jouw kinderen zeggen: zo deden wij dat vroeger thuis. Oma riep dan: “Wie ziet onze kerktoren?” En wij riepen “Ikke!” Leuk, hé? Die kinderen van jou, die zullen net zo bleu kijken, als jij nu. Dus dit moment, dit ritueel is van ons, nu. Blijf nog even kind.
Gekwetst en bozig staar ik via de spiegel naar die glimlach. Hij zegt: “Ikke! Ik zie de kerktoren! Wij zijn thuis!”