De verpleegster was laat voor zijn ochtend-medicatie en daarom was hij, voordat zij hem kon wekken, wakker geworden. Alsof hij een weddenschap had gewonnen van dat stuk sacherijn, zo blij was hij. Zij behandelde hem alsof hij een klein kind was. Wacht maar, dacht hij, ik loop binnenkort hier fluitend weg en dan zeg ik: “Meissie, ajuus, tot nooit meer!” Nu noemde hij haar toch maar “zuster” en “mevrouw”. Het was een spannende dag. De arts zou zo komen om de uitslagen met hem te bespreken. Hij voelde zich goed. Daar was ze. “Goede morgen, zuster!”
Na een half uurtje zat hij fris geschoren en gekamd in bed, had zijn medicijnen ingenomen, schone pyjama aan, klaar. Eerst kwamen de kinderen, ze kusten hem op zijn voorhoofd, zijn dochter kneep hem in zijn arm en zei plagerig: “Zeg, was je wel aardig tegen de zuster?” Hij keek zo onschuldig als hij kon. De arts kwam, groette iedereen, vroeg: “Hoe gaat het met ons vandaag?” en bladerde in het dossier. Er volgde een gesprek. Toen de arts wegging was het stil. Niemand zei wat. Had hij nou echt gezegd dat hij niets meer kon doen, dat het hem erg speet, dat hij uitbehandeld was? Klonk dat zo: een doodvonnis?
De rest van de dag was gevuld met stilte, met gesprekken die niet kwamen, met emoties die werden ingehouden, met wachten… Op wat eigenlijk? Moet je wachten op de dood, alsof je op de bus wacht die elk moment kan komen. Of komt hij onverwacht en moet je hollen om deze te halen? Kun je ook treuzelen en de bus missen? De kinderen, de kleinkinderen, ze kwamen even langs, iedereen deed geforceerd spontaan, ze gingen weg: “Tot ziens, hé! Tot morgen!” Als laatste ging zijn dochter weg, knipoogde naar hem en fluisterde: “Hou van je!” Ze waren niet goed in het uiten van emoties. Maar er was liefde genoeg. Hij wuifde, hij was moe, wat een dag.
Toen was hij alleen. In deze witte kamer. In de muur tegenover hem zag hij de spijker, er hing niets aan. Hij keek naar het stapeltje kranten en tijdschriften naast zijn bed, in zijn glas zat nog een bodempje water, de zakdoekjes waren op, de tekeningen van de kleinkinderen hingen kleurrijk te schitteren. Wat een onwerkelijk moment, zei hij hardop. Hij wilde zijn eigen stem horen, bewijs dat hij er nog was. Gedachten flitsten door zijn hoofd. Hij moest denken aan de trapauto die hij voor de kleinkinderen had gekocht, die gele, waar ze allemaal in hadden gezeten. En ruzie gemaakt, wie als eerst mocht. Hij dacht aan dat tentje aan het strand, waar ze vis aten. De kinderen kwamen met hun handjes vol schelpjes en zand, die ze tussen het brood en de wijn op tafel legden. Hij was niet bij geboorte van zijn zoon, vanwege de mobilisatie, hij zag hem pas na een jaar. Hij zette zijn eerste pasjes om naar deze onbekende man, zijn vader, te lopen. Na twee pasjes viel hij op zijn bips. De kleine keek hem aan alsof hij wilde zeggen: “En nu loop jij maar naar mij!” De voorbode van een moeizame relatie: wie zet de eerste stap? Op een gegeven moment deden ze dat geen van beiden meer. Bij de geboorte van zijn dochter was hij wel. Zijn hart vulde zich weer met warmte. Zij was roze, met kleine nageltjes, een klein neusje. Hij heeft haar nooit kunnen vertellen hoeveel hij van haar hield, hij vond de woorden niet. Hij dacht aan zijn slapeloze nachten als zij op stap ging, zogenaamd met haar vriendinnen. Hij wist heus wel dat ze een vrijer had. Toen hij hem om haar hand kwam vragen, had hij hem omhelst en in zijn oor gesist: “Als je haar pijn doet, dan ben je dood! Duidelijk?” Hij dacht aan zijn lieve moeder. Hoe zij de kroonluchter aan een touw liet zakken, de olielampjes vulde en weer omhoog hees. Zij had tranen in haar ogen. Er was weer een oorlog begonnen. Hij dacht aan zijn zaak, de opening, hoe alles blinkend gepoetst was, alles nieuw rook en zijn leren stoel lekker kraakte, toen hij er voor het eerst op ging zitten. Zijn vrouw stond vol trots naast hem, ze glimlachte, ze was nog mooier dan toen hij voor haar viel. Zij had een moedervlekje tussen haar borsten, hij probeerde het telkens weg te kussen. Zij was de liefde van zijn leven, zijn kompas en zijn steun. Ze hadden een mooi, vol leven samen. Zij was ziek geworden, had gevochten voor haar leven, maar stierf net toen hij even naar buiten ging om een luchtje te scheppen. Stiekem weggeglipt. Hij zou haar snel weer zien, in zijn armen houden.
Hij was moe. Sloot zijn ogen. Liet los.