Sinds zijn diagnose was hij strijdbaar, optimistisch. Er waren nog opties, experimentele behandelingen, alternatieve therapieën. Hij was nog lang niet klaar hier. Het was een duizelingwekkende achtbaan met ups en downs, maar hij hield vol. Deze ochtend was er geen hoop en ook geen wanhoop meer, er was berusting en bevrijding. Hij begon aan een nieuw project dat haast had, hij noemde het “plan schoon schip”. Tijdens de behandelingen had het als verraad gevoeld aan de strijd die hij leverde. Nu was het tijd.
Hij liet een container plaatsen. Hij begon heel onschuldig met de keuken. Wat een onnoemelijke hoeveelheid nutteloze zooi trof hij in zijn kasten aan. Toegegeven, alles had hij zelf aangeschaft, die pastamachine bijvoorbeeld. Een keer had hij deze gebruikt, hij zou het vaker doen, daar kwam niets van terecht. De broodmachine, de rechauds, de melkopschuimer, relikwieën van een luxe leven dat nu bijna over was. Alles belandde in een hoek van de lege container. Het had iets treurigs.
In een keukenkastje stond het servies voor speciale gelegenheden. Nauwelijks gebruikt, maar wel compleet zesdelig met sauskommen en eierdopjes. En het beige porseleinen theeservies van zijn oma. Het stond daar, een fossiel, te kostbaar om weg te doen. Als afscheidsritueel smeet hij het met wreed genoegen stuk op de bodem van de container. Waarom zou dit negentig jaar oud servies hem overleven?
In een paar uren leek de plek op zijn eerste studentenkeuken, leeg en nutteloos. De volgende stap was de slaapkamer. In de kast bleef een eenzaam pak hangen, twee overhemden, schoenen, een jas. Was die jas nodig? Laat voorlopig maar hangen, besloot hij. Een stapeltje t-shirts, slips, een joggingbroek, vest, sokken in een la, zijn lievelingstrui gooide hij in de container. De trui lag even bovenop de stapel, verweesd, totdat deze werd bedorven onder dekbedden, kussens, drie koffers, weekendtassen, ze waren niet meer nodig. Het noodzakelijke hou ik nog even. Hoe lang duurt even?
Boeken, cd’s, dvd’s en nog een stapel platen, het deed hem niets, zei hij tegen zichzelf. Schilderijen, alles dat in de dure vitrinekast uitgestald stond, stenen, schelpen en houtsnijwerk, de container vulde zich met een bonte verzameling van aandenkens aan een avontuurlijk leven. Hij had geen kracht om meubels te verslepen, hij liet de zware staan. Het was het einde van de eerste dag. Zijn project vorderde gestaag, hij was op een bizarre manier op schema.
De volgende dag was hij begonnen met de logeerkamer, de zolder volgde, alles ging ongezien weg. En verder met de gang, de badkamer, de garage. Zelfs de binnenkant van zijn auto en de kofferbak ruimde hij op. De derde dag was zijn kantoortje over. Zijn diploma’s en certificaten verscheurde hij, de papieren van de echtscheiding, de dozen met spullen van zijn studie, zijn archief met correspondentie, met een zwiep de container in, de foto’s van vroeger, zijn hele papieren erfenis. Er bleef een stapeltje over met de verzekeringspapieren en zijn medisch dossier. Zijn computer hield hij nog even.
Aan het einde van de derde dag was het project afgerond. Hij zat aan de keukentafel met een bordeauxrood boekje in zijn handen, het dagboek van zijn moeder. Zij leefde alleen, hoogbejaard en dement in een verzorgingshuis. Ook haar huis had hij op een dag opgeruimd. Alleen dit dagboek had hij ongelezen bewaard. Er viel een ansichtkaart uit waar hij het strenge, hoekige handschrift van zijn vader op herkende. “Aan mijn liefje!” stond er. Hij staarde er even naar, voordat hij alles verscheurde. Met hem hield ook zij op te bestaan, er was niets meer van haar over.