Mijn Griekse vriendin en ik hadden elkaar alweer een tijd niet gezien en dus kletsten wij vrolijk over van alles en nog wat, terwijl wij van het vliegveld naar huis reden. Ze keek wel wat pips. Het is de vliegreis zeker, dacht ik. Zegt ze opeens: “Ik word zo zenuwachtig van jouw rijstijl!” Hé, wat nou? “Bij die kruising stopte je niet eens”. “Nee”, stammelde ik, te perplex om haar van repliek te dienen. Ik heb hier voorrang. “Maar wat als de ander niet stopt?” De ander weet dat ook hoor. Wij zwegen verder.
Alsof de duivel ermee speelde reed een stukje verderop een auto zo door bij een kruising. Voorrang of niet, hij had mij niet gezien. Ik zag het van een afstandje gebeuren en remde rustig. Zijn overtreding beloonde ik met een flinke druk op de claxon. “Waarom doe je dat nou?” Hij kijkt niet uit, riep ik. En trouwens, ik heb hier voorrang. “Maar wat is het probleem, jij zag hem toch?” Wij zwegen weer.
“Dus voor alle duidelijkheid”, concludeerde ik, terwijl ik de auto precies tussen de lijntjes manoeuvreerde op de plek van bestemming: “jij voelt je fijner als auto’s van alle kanten aan komen vliegen, alles kriskras door elkaar loopt, je je moet wurmen langs dubbel en driedubbel geparkeerde auto’s en, hoezo voorrang, nog nooit van gehoord.” Die rijstijl, daar word ik dus niet goed van. Natuurlijk moet je uitkijken. Maar de meeste chauffeurs houden zich hier aan de regels. Net zo duidelijk. “Regels, regels. Je toeterde net, niet omdat de andere auto moest stoppen, maar omdat hij zich niet aan de regels hield. Regels lijken een doel op zich. Hoe meer regels, hoe minder mensen nadenken. Ik ga er aan de andere kant vanuit dat de ander zich niet aan de regels zal houden en ben alert. Ik zie waar hij naartoe wil en anticipeer daarop. De ander doet dat ook. Minstens net zo duidelijk.” Wij kibbelden nog even verder over zin en onzin van regels en over vertrouwen in de ander. Zij had het laatste woord: “Laten wij alle regels afschaffen, dan moeten mensen er samen uitkomen. Hoe noemen jullie dat hier ook alweer als mensen het zelf moeten uitzoeken? De participatiesamenleving, toch?” Ik zweeg met een mond vol tanden.