Hij keek op zijn mobiel. Het was precies twee minuten vóór de afgesproken tijd. Er viel een last van zijn schouders. Deze afspraak was al drie keer uitgesteld. Lang verhaal, laat maar. Deze keer zou hij haar echt zien. De hele weg had hij op zijn navigatie geloerd. Telkens als hij een minuut inhaalde op de aankomsttijd gaf hij nog harder gas. Parkeren deed hij op de eerste de beste plek die hij zag. Maakt niet uit, had hij tegen zichzelf gezegd, dan krijg ik maar een bekeuring. Hij stond op de afgesproken plek. In de vitrine van de winkel zag hij zijn verwaaid haar, dat hij gladstreek. Hij trok zijn jasje recht. Zijn hemd was bezweet. De rozen hield hij ondersteboven vast. Op de kerkklok zag hij: nog één minuut. Hij ademde uit tot er geen lucht meer in zijn lijf zat. De nieuwe, frisse lucht vulde hem met energie. Het was zover.
Zij zou zo komen. Zij had hem nog een berichtje gestuurd. Het gaat door, stond er, met een smiley. Hij had een duimpje omhoog teruggestuurd. Hij keek weer op zijn mobiel. Twee minuten over. Het was druk in de stad. Als zij met de auto was, zat zij misschien vast in het verkeer. Parkeren viel ook niet mee. Hij leunde nonchalant tegen een bankje. Keek om zich heen. Keek naar de bloemen. Als zij via die kant zou komen, dan zou hij haar vanuit de verte al spotten. Zag hij haar daar? Toch niet. Kwam zij van de andere kant, dan zag hij haar pas als zij om het hoekje zou verschijnen. Misschien kan ik daar beter gaan staan, dacht hij.
Hij liep naar de hoek, bij het zebrapad. Een auto stopte, zodat hij kon oversteken. Hij zwaaide “sorry, nee” en deed weer een paar passen naar achteren. Terug naar het gebouw leunde hij tegen de muur. Links-rechts. Zo had hij beter overzicht. Hij keek op zijn mobiel, dan naar de kerktoren. Het was kwart over, zij was er nog niet. Bij het stoplicht stopte een taxi. Ach, dat was slim van haar, dacht hij. Hij zette een stap, een lach op zijn gezicht. Uit de taxi stapte een oudere man. Hij keerde terug naar zijn plekje. Keek om zich heen. Wiebelde op zijn benen. Stond weer stil. Hij haalde zijn mobiel uit zijn zak. Half. Hij keek voor de zekerheid of hij een telefoontje of een berichtje had gemist. Zou er iets tussen zijn gekomen? Was zij vertraagd? Niets. Ik wacht nog met bellen, dacht hij. Ik stuur wel even een berichtje. “Zie ik je zo?”
Zou hij het verkeerd hebben begrepen? Stond hij op de verkeerde plek? Haalde weer zijn mobiel tevoorschijn. Check! Plek klopt, datum klopt, tijdstip ook. Hier stond hij dus. Zat ze binnen? Maar dan had zij zijn bericht gezien? Als ik naar binnen loop, dan loop ik haar mis als zij hier aankomt. Was hij te laat gekomen en was zij al vertrokken, boos omdat hij er niet was? Maar hij was er precies op tijd. Toch? Ze hadden elkaar vorige week nog gesproken. Het gesprek liep stroef. Hij wilde alleen maar zeggen dat hij haar heel graag wilde zien, dat hij niet kon wachten. Zij was op haar werk en kon niet praten. Zij klonk afstandelijk, had koeltjes “tot ziens” gezegd. Had zij eigenlijk niet “tot volgende week!” moeten zeggen? Niet? De vorige afspraken had zij op het laatste moment afgezegd. Iets met haar werk. “Wij bellen nog”, had ze gezegd.
Hij liep heen en weer. In de vitrine zag hij de rozen en zijn spiegelbeeld, hij liep een beetje krom. Meteen rechtte hij zijn rug. Hij had een ander jasje aan moeten trekken. Hoe laat was het nu geworden? Jeetje, zij was een uur te laat, zag hij op de kerktoren. “Hou mij niet aan het lijntje!” zei hij, alsof zij bij hem stond. Een vrouw die langs liep keek hem aan. Had hij het hardop gezegd? Hij keek haar aan en glimlachte flauwtjes. Liep weer terug. Een uur. Te laat. Dat kan niet! Of zou er wat zijn gebeurd? Een ongeluk? Op de radio had hij gehoord dat er een file stond vanwege een ongeluk. Het zal toch niet? Hij belde. De voicemail. “Ja, met mij. Ik wacht op je!” zei hij.
Machteloos voelde hij zich. Waarom liet zij niets van zich horen? Wat moest hij doen? Nog een keer bellen? Zou zij nog komen? Anderhalf uur te laat. Hoe lang zou hij nog wachten? De rozen hingen er treurig bij. Waarom heb ik rozen gekozen, verweet hij zichzelf, zij heeft er niets mee, met rozen. Het was schemerig geworden en fris. Even dacht hij haar te zien. Een sprankje hoop. Zij was het weer niet. Het was tijd, realiseerde hij zich, om een beslissing te nemen. Blijf ik op haar wachten of ga ik door met mijn leven?