Aan een centrale, drukke straat ligt de hoge flat, op de vijfde verdieping is mijn vader geboren, op de begane grond had hij later zijn kantoor. Boven woonden nog lange tijd mijn grootouders, veel foto’s uit mijn kindertijd zijn daar gemaakt. Je weet soms niet wat je je echt herinnert en wat door de foto’s of verhalen in je geheugen is geprent.
Het kantoor op de begane grond is op een gegeven moment verhuurd als bar, wijnproeverij en is nu een mini-market. In de grote ruimte waar tekentafels stonden, een wachtruimte voor klanten en zijn bureau, verkopen ze nu frisdrank, broodjes en coffee to go. Zijn naamplaat hangt nog steeds op de gevel. Tijdens vakanties mocht ik daar voor secretaresse spelen en de telefoon opnemen. Fascinerend vond ik de tekenlatten, de bouwtekeningen waarop met hele dunne pennen lijnen werden getrokken. De letters werden met een sjabloon-lineaal gemaakt. Ging er iets fout, dan werd de inkt met een scheermesje weggekrabd. Misschien had ik architect moeten worden!
Toen ik er vanochtend langskwam liep net een meneer naar binnen. Ik kon het niet laten, versnelde en kon net op tijd de deur openhouden. Stond ik daar in de hal van de flat. De tijd stond stil onder het lichtblauwe plafond met gouden sterretjes. Vroeger vlogen zwaluwen naar binnen en metselden hun nest in een rand. Je deed de deur open en zoef! daar vloog er weer een naar binnen, vliegensvlug, als een schaduw. En wat een gekwetter als de kleintjes uitkwamen. In het najaar verdwenen ze, ze vlogen, leerden wij op school, naar warme oorden. Zwaluwen brengen geluk en voorspoed. Het was een gezegende plek, zoveel was duidelijk.
Links in de hal waren de ingebouwde brievenbussen van donker hout, met een glazen deurtje en een gleuf aan de bovenkant. De postbode liep de hal in om de post te brengen, zoef! daar vloog weer een zwaluw naar buiten. Naast de brievenbussen was de lichtschakelaar, nog steeds, een ronde zwarte bakelieten met een witte knop. Je kwam in het duister binnen, zocht, vooral ’s avonds, op de tast de schakelaar en liep naar boven. Geen lift, vijf verdiepingen dus. Met één druk haalde je de vierde verdieping, kielekiele. Tussen de derde en de vierde moest je snel beslissen. Stoppen op de derde en wachten om weer op de knop te drukken of de gok nemen dat je de vierde zou halen. Dat soort belangrijke beslissingen.
Vanaf de vijfde verdieping keek ik als kind nieuwsgierig naar beneden. Het leek alsof de marmeren wenteltrap met de donkere lage balustrade kolkte in de diepte, alles draaide duizelingwekkend en betoverend voor mijn ogen. Als een magneet trok dat gat, die afgrond, dat onbereikbare, dat gevaar. Als ik over de balustrade hing, zal mijn grootmoeder wel gegild hebben, “Miiii!”, en mij daar wel weg hebben gesleurd. Ik had vaak nachtmerries. Dat ik in dat gat viel, viel, en viel, er kwam geen eind aan, viel, steeds dieper. Net voordat ik te pletter viel op de marmeren vloer van de hal, waar ik nu stond, werd ik wakker.
Vandaag realiseerde ik mij waarom ik in die diepte keek. Er hing namelijk een mandje, nu ook, helemaal vanaf boven, door het trapgat. Op een briefje schreef mijn grootmoeder wat ze nodig had, melk, brood, een pond kaas, suiker, in het briefje werd geld gevouwen, het mandje ging omlaag. Ze hees het later met de spullen omhoog. Wat een wonder, zal ik als kind hebben gedacht, hoe kan dat? Ik was helemaal vergeten dat ik dat nog wist.